Aan het einde van het land

nrc.next-redacteuren nemen de bus, trein, tram of metro. En stappen uit bij een eindhalte, ergens in Nederland. Vandaag: Groningen, de overgang van land naar zee.

Tekst: Ewout Lamé

Deze plaats is bezongen. In een lyrisch lied over garnalen. Even de tekst.
Op zundagmiddag even noar Termunten / of as k op t Hogelaand bin even noar Lauwersoog / din koop ik mie n lekkere zolde heern / pak hom bie t staartje kop gaait wat omhoog / hai glee noar binnen, o man wat smouk e lekker / din moutve op hoes aan want t wordt al loat / en onderwegen t gekwedel van mien Gittje / mor in de kaddebak n dikke puut genoat
Lauwersoog is dus een plek om op een zondagmiddag naar toe te rijden, een haring te eten, als het al laat wordt terug te rijden met je kwebbelende vrouw naast je en een flinke zak garnalen in je achterbak. Met dit lied zat ik in mijn hoofd toen ik met lijn 163 over het Ommeland vanaf de stad Groningen naar Lauwersoog reed. Het is van de in Groningen wereldberoemde zanger Ede Staal.
Lauwersoog is een echte eindhalte. De bus stopt voor de vertrekhal van rederij Wagenborg die de veerdiensten naar het waddeneiland Schiermonnikoog verzorgt. De andere passagiers, middelbare vrouwen met koffers en tienerjongens met weekendtassen, haasten zich naar de boot. Zonder veel om zich heen te kijken, en daar is op het eerste gezicht ook niet veel reden toe.
De overgang van land naar zee is kennelijk een plaats waar heel veel goed geregeld moet worden. Het resultaat is een hoop samengeklonterde infrastructuur. Asfalt voor wegen, sorteervakken. Steen en beton in de vorm van vluchtheuvels, stoepjes, dijkbeschoeiing. Staal en metaal in de vorm van een parkeergarage, slagbomen en hokjes. In andere landen hadden hier mannen met petten in hokjes gehangen. En boven alles uit een enkele moderne windmolen, in de verte de grote sluizen die het Lauwersmeer afsluiten van de Wassenzee.
Aan vlaggenmasten wappert veel rood, wit en blauw in verschillende combinaties. Met soms een streepje groen erdoor. Dat dan de stad Groningen symboliseert, of het eiland Schiermonnikoog, de twee uitersten van deze plek.
De veerhaven, de vissershaven aan de andere kant van het havengat en de scheepvaartsluis aan de andere kant, vormen een niemandsland waar je zo snel mogelijk doorheen wilt. Je wéét namelijk dat aan de ene kant de zee ligt, en aan de andere kant het land. Maar je ziet geen van beide. Dat komt door twee rijen dijken en kademuren. Pas als je op een dijk bent geklommen, openbaart de zee of het land zich aan je. Maar die openbaring heeft wel iets geforceerds.
In de loodsen rondom het havengat bevinden zich de voornaamste attracties van Lauwersoog: de visrestaurants. Oudere echtparen zitten hier zwijgend achter hun vis. Misschien heeft Ede Staal hier ook wel zo lichtelijk gedeprimeerd gezeten, om dan thuis een van zijn lyrische liedjes over het Groningse land te maken. Als geen ander wordt hij geacht het Groningse levensgevoel te hebben bezongen. Gecombineerd met zijn vroege dood in de jaren tachtig, en het feit dat hij ondanks herhaalde aanbiedingen nooit met een grote platenmaatschappij in zee is gegaan, zorgt dat ervoor dat hij in Groningen een cultstatus heeft.
Er gebeurt eigenlijk weinig op de vissersschepen die in de haven liggen. In het koraal aan felgekleurde takelinstallaties voor de netten is geen mens te zien. Twee mannen staan op de top van een scheepsdok, een roestig flatgebouw van driehoog. Toch ziet alles er doelmatig uit. Je krijgt het gevoel dat je iets zou moeten schrobben, verven of doorsmeren. Dat je hier maar wat rondloopt met je handen in je zakken begint lachwekkend aan te doen.
Nog een dijkje op, en daar zijn opeens surfers zichtbaar op de Waddenzee. Twee jongens in surfpakken glibberen moeizaam uit het water de dijk op. Een blijft aan de voet van de dijk onhandig zijn surfplank tegen de dijk opschuiven, bang om krassen te maken, zo lijkt het. Een aanbod van hulp wordt na enige aarzeling afgeslagen. “Het is hier alleen een beetje glad”, zegt hij verontschuldigend.
De andere jongen hinkt aan de andere kant van de dijk op blote voeten over een laag van beteerd gruis naar een grasveldje. Daar staan grijzende mannen in surfpakken bij hun auto. Bij watersport komt altijd zoveel instructie kijken. De pakken zitten strak, en de lokken van de jongens zijn zilt. Maar de bedrukte hemel verleent weinig glamour aan het tafereel. Ze hebben meer iets weg van duikers, die voor de politie naar een lijk aan het zoeken zijn.
Even verderop geeft een bord aan waar op de Waddenzee niet gesurft mag worden, om aanvaringen met het scheepvaartverkeer te voorkomen. “Op het niet naleven van dit verbod wordt verbaliserend opgetreden”, staat er. Dat is hoe dicht de Nederlandse overheid bij een dreigement komt. De grote zeedijk is aan de zeekant ook al bekleed met asfalt. Twee fietsers die aan de voet van de dijk van Lauwersoog af in de richting van het niets fietsen, doen de dijk op een grote indoor wielerbaan lijken.
Aan het eind van het havenhoofd, tussen de sluis en de Waddenzee, staat een rood-wit gestreepte seinpaal. Gezinnen en echtparen lopen er naar toe. Je hebt de neiging om ze te vragen wat ze er zoeken.
Waarom moeten ze zonodig tot het einde van het land, tot het uiterste puntje? Welke gedachten moeten daar wegwaaien? Maar dan dringt een vergelijking zich op. Vraag je aan mensen die net een kaarsje hebben aangestoken voor een heiligenbeeld in een kapel ook waarvoor ze hebben gebeden? De seinpaal krijgt zo iets van het heiligste der heiligen. Ik moet mijn beurt afwachten tot ik erbij mag. Een gezette vrouw op leeftijd gaat er nu nog bijna achter verborgen. Ze staat met haar rug tegen de seinpaal geleund, haar gezicht richting zee.
In een bedevaartplaats heb je tenminste nog de ex-voto’s, de dankbetuigingen voor afgesmeekte genezingen, die wat duidelijkheid geven over wat de lokale heilige zoal vermag. De seinpaal geeft minder informatie. Hij is vol gekrast met namen. In het midden staat het woord ‘verwaaid’.
De vrouw is klaar. Ze staat haar plaats voor de seinpaal af. Een onderzoekende blik. Een verrekijker en een fototoestel met telelens bungelen om haar hals. Nu scheidt niets mij meer van de weidsheid van de Waddenzee. Al is die zoals overal in Nederland relatief. Aan de grauwe horizon zie je namelijk Schiermonnikoog liggen.
Zo, een provinciale pelgrimage volbracht. ‘K mout op hoes aan, t wordt al loat.’

Plaats een reactie